Onderzoek naar geestesziekten/ziekten zenuwgestel

Geestesziekten en ziekten van het zenuwstelsel kunnen in één categorie geplaatst worden. Bij geestesziekten gaat het vooral om ziekten met een sterke mentale component en het op het oog ontbreken van een pathofysiologische component. Tot de geestesziekten behoren ondermeer schizofrenie, borderline syndroom en autisme. Bij ziekten van het zenuwstelsel staat de pathofysiologie voorop en liggen de klinische verschijnselen vooral op het fysieke vlak. Onder de ziekten van het zenuwstelsel vallen ondermeer MS en de ziekte van Parkinson.

Grens vervaagt

De grens tussen geestesziekten en ziekten van het zenuwstelsel vervaagt doordat steeds beter een relatie te leggen is tussen fysiologische en cellulaire veranderingen in de hersenen en afwijkend gedrag. Het gebruik van imaging technieken heeft hier aan bijgedragen. Ze worden dan ook in één categorie geplaatst. Verder is duidelijk geworden dat ook bij ziekten van het zenuwstelsel allerlei emotionele en cognitieve veranderingen optreden.

Gebruik van proefdieren

De laatste jaren is er een lichte stijging in het gebruik van proefdieren te zien. Voor een belangrijk deel is dit te verklaren uit een stijging in het gebruik van genetisch gemodificeerde dieren. Vooral muizen en ratten worden gebruikt. Het gebruik van de zebravis neemt toe bij het onderzoek naar de ziekte van Parkinson.

Trends in onderzoek

Ziekten van het zenuwstelsel nemen toe vanwege de vergrijzing van de bevolking. Gezien de nog beperkte kennis van deze ziekten is te verwachten dat het onderzoek daarnaar de komende jaren zal toenemen. Door de complexiteit van de ziektebeelden zal het proefdiergebruik daardoor waarschijnlijk ook toenemen.

Dierproeven

Onderzoek naar stress bij en adaptatie van dieren kan leiden tot meer inzicht in stres gerelateerde ziekten zoals depressie of in de relatie tussen verschillende persoonlijkheden en fysiologische kenmerken. Ook onderzoek naar geheugenprocessen van dieren is van toepassing op de mens. Veel diermodellen worden gebruikt, veel knaagdieren maar ook primaten. De ontwikkelingen in het dierexperimenteel onderzoek zijn er vooral op gericht dat specifieke componenten van (heterogene) ziektenbeelden kunnen worden bestudeerd. Gedragsonderzoek maakt een belangrijk deel uit van dit soort onderzoeken. Er is bij deze onderzoekscategorie veel aandacht voor humane eindpunten.

Alternatieven

De mogelijkheden om dierproeven te vervangen zijn zeer beperkt. Veel van de ziektebeelden zijn gerelateerd aan een interactie van pathofysiologische veranderingen met gedragsmatige aspecten die in een compleet organisme bekeken moeten worden. Er is over het algemeen veel interactie met de kliniek.

Ontwikkelingen rond alternatieven zijn:

  • In vivo imaging: MRI scan, CT scans, whole body imaging.
  • Computermodellen (neurale netwerken): alleen bruikbaar voor bestudering van specifieke onderdelen. Validatie vindt plaats in diermodellen.
  • Databanken (o.a. epidemiologie): vooral hypothese-initiërend.
  • Celculturen en weefselkweken: bijvoorbeeld voor de screening van potentiële farmaca. Primaire neuronale kweken worden vooral in het fundamenteel onderzoek gebruikt. Ook wordt wel patiëntmateriaal uit hersenbanken gebruikt.
  • Humaan, vooral genetisch onderzoek: voornamelijk hypothese-initiërend en synergistisch.
  • Genomics onderzoek draagt bij aan de identificatie van causale genenclusters en bijdrage van genmutaties aan het uiteindelijke fenotype.