Onderzoek naar infectieziekten

Infectieziekten worden veroorzaakt door pathogene micro-organismen zoals bacteriën, virussen, schimmels of parasieten. De ziekten worden overgebracht door mens of dier. Er worden dierproeven en 3-V alternatieven ingezet.

Vaker voorkomen

In de toekomst zullen bedreigende infectieziekten vaker voor kunnen komen en vaker met een pandemisch karakter vanwege de volgende ontwikkelingen:

  • Groei van de wereldbevolking zorgt voor een hogere infectiedruk en intensivering en schaalvergroting van de voedselproductie.
  • Emerging diseases: er ontstaan nieuwe (varianten van) besmettelijke ziekten zoals Ebola, Dengue, Q-koorts en Blue Tongue.
  • Resistentie door toenemend antibiotica gebruik.
  • Life style: toenemend reisverkeer naar verre (exotische) bestemmingen verhoogt de kans op uitwisseling van infectieziekten.
  • Klimaatverandering: voorheen uitheemse ziekten kunnen een risico worden in andere gebieden.
  • Bioterorrisme: het opzettelijk verspreiden van besmettelijke ziekten wordt als een realistisch optie beschouwd.

Bestaande dierproeven

Voor fundamenteel onderzoek is een gevoelig diermodel vereist. Het aantal gebruikte dieren per proef is veelal beperkt. Preklinisch onderzoek omvat veiligheidsonderzoek en onderzoek naar de farmaco/immunokinetiek en –dynamiek. Het aantal dieren per experiment is hierbij veelal hoog in vergelijking met dat in het fundamenteel onderzoek. Voor het monitoren van de besmettingsincidentie als waarschuwing voor uitbraken in mens en dier worden surveillance studies uitgevoerd, waarvoor gebruik gemaakt wordt van gedomesticeerde dieren en van dieren in het wild. 

Keuze van de diersoort

Knaagdieren (muis en rat) worden veel gebruikt. Primaten worden gekozen als er geen andere diermodellen beschikbaar zijn, zoals voor het Dengue virus, het West Nile virus of voor TBC. Primaten worden ook vaak in het preklinisch onderzoek gebruikt als tweede diersoort. Incidenteel worden ook meer exotische diersoorten gebruikt als bijvoorbeeld de vleermuis, vooral in het kader van transmissieonderzoek.

Trends

Mogelijkheden voor het gebruik van 3V-methoden worden beperkt geacht. Het (toenemend) gebruik van de volgende alternatieven levert echter wel een bijdrage.

  • Bepaling van biomarkers die als vroege (humane) eindpunten kunnen gelden;
  • Imaging methoden zoals PET scan, fNMR);
  • Weefselkweek technieken bij fundamenteel onderzoek;
  • Genomics technieken, ondermeer ten behoeve van vergelijkende pathogenese
  • Mathematische modellering van het verloop van pandemieën (vooral hypothesevormend).

Een andere trend kan tegengesteld werken. De neiging bestaat om het werken met infectieuze agentia hoger in te schalen in biosafety levels. Huisvesting van proefdieren onder containment restricties zal een negatief effect hebben op het dierenwelzijn.