Onderzoek naar kanker

Ruim één op de drie Nederlanders krijgt kanker. Dat neemt toe, ondermeer door de vergrijzing van de bevolking. Sinds 2007 is de sterfte aan kanker groter dan aan hart- en vaatziekten. Voor onderzoek naar kanker bij de mens worden worden ook dierproeven gedaan.

Het gebruik van diervrije modellen is essentieel voor moleculaire en cellulaire studies naar het ontstaan en het bestrijden van kanker. Meer het kankeronderzoek kan nog niet zonder dierproeven. Omdat zowel de vormen van kanker en de behandelingswijzen zeer divers zijn, is het aantal toegepaste in vivo tumormodellen groot. Daarbij is het gebruik van ratten beperkt en blijft vrij stabiel, terwijl het gebruik van de muis stijgt, vooral de genetisch gemodificeerde dieren. Zebravissen worden ook steeds meer gebruikt.

Onderzoeksgebieden

De volgende gebieden zijn grofweg te onderscheiden:

  • Fundamenteel onderzoek, vooral het bestuderen van de mechanismen die aan DNA veranderingen en aan de ontregeling van DNA repair mechanismen ten grondslag liggen.
  • Het identificeren van biomarkers voor vroege diagnostiek en voor het bepalen van de effectiviteit van therapeutische maatregelen.
  • Het ontwikkelen van nieuwe behandelingswijzen of strategieën.
  • Veiligheidsonderzoek naar de potentiële carcinogeniteit van stoffen.

Bestaande diermodellen kankeronderzoek

Veelgebruikte diermodellen zijn:

  • Transplantatiemodellen (immuundeficiënte muizen);
  • Tumor metastase modellen (meestal knaagdieren);
  • Muis leukemie modellen;.
  • Cachexie (extreme magerheid) modellen;
  • Chemisch geïnduceerde tumoren (huid, mammae, colon);
  • Diermodellen met een hoge incidentie spontane tumoren;
  • Genetisch gemodificeerde dieren of knock-out muizen voor tumorsuppressor genen, oncogenen en DNA repair mechanismen.

Alternatieven en trends kankeronderzoek

Onderzoek naar biomarkers voor de vroege diagnostiek (zoals PSA voor prostaattumoren) vindt voornamelijk plaats in licaamsvloeistoffen zoals bloed, urine, faeces etc. Moleculair biologische technieken als transcriptomics en proteomics en NGS (next generation sequencing) spelen een steeds belangrijkere rol bij het identificeren van genetische markers, respectievelijk specifieke eiwit markers.

Niet-invasieve beeldvormende technieken zoals intravital optical imaging, biophotonic imaging en MRI zijn in opkomst. Dat zorgt (waarschijnlijk) voor het beschikbaar komen van meer en meer specifieke informatie, én voor een verlaging van het aantal benodigde dieren. Een spin-off kan zijn dat succesvolle behandelingen op een niet-invasieve wijze gevolgd kunnen worden en dat mogelijk biomarkers kunnen worden geïdentificeerd die als vroege eindpunten kunnen worden gebruikt. Daarmee is het ongerief voor de dieren te beperken.

Bij nieuwe chemotherapeutica en veiligheidsonderzoek vindt veel vooronderzoek plaats zonder dieren (in vitro) als pre-screeningsmethoden. Dat onderzoekwordt uitgevoerd met celculturen van tumoren uit patiëntenpopulaties. Door vroege diagnostiek en betere behandelingsmethoden krijgen bepaalde vormen van kanker steeds meer de status van chronische ziekten. Daardoor zullen patiënten langdurig medicijnen moeten gebruiken. Dat betekent dat er andere (veiligheids)eisen aan de geneesmiddelen gesteld worden en dat meer veiligheidsonderzoek aan chemotherapeutica nodig is. Daarbij zal het gebruik aan proefdieren toenemen. Verwacht wordt dat de cellulaire immuuntherapie zal toenemen.